Wierden/terpen in het noordelijk kustgebied
Het Lauwersland omvat Noordoost-Friesland en Noordwest-Groningen, met de Lauwersmeer als centraal gebied. Het is grotendeels kustgebied aan de Waddenzee. Het waterrijke landschap wordt onder meer gekenmerkt door de aanwezigheid van woonheuvels die er in de periode plm 500 voor Chr. tot de tijd van de bedijking (plm1200) na Chr. door de bewoners werden opgeworpen om zich tegen hoogwater te beschermen.
Wierden = terpen
In Friesland worden die woonheuvels terpen genoemd en in Groningen wierden. Maar het gaat om dezelfde ‘waterbouwkundige kunstwerken’. De door mensen getrokken provinciegrens speelt wat die wierden/terpen betreft geen rol, want het kustgebied van Lauwersland is landschappelijk gezien een eenheid. Ook cultuur-historisch zijn er veel overeenkomsten. Het gebied Frisia zou zich ooit (rond 800 na Chr.) uitgestrekt hebben van Zwin (in België) tot Weser (Noord-Duitsland). En nog tot ver in de 16e eeuw was er sprake van de Friese Ommelanden en de (Drentse) stad Groningen als men de huidige provincie Groningen bedoelde. Het oude Friese woord voor zo’n woonheuvel was ward/werd/wierd (zie ook Leeuwarden, Holwerd, Metslawier etc.) Naderhand ging in het deel wat nu de provincie Friesland is, de benaming voor de huizen bovenop de heuvel, namelijk ‘tjerp’/ ‘dorp’, gelden voor de hele woonheuvel. En in het Algemeen Nederlands is dat woord ‘terp’ overgenomen.
Ontstaan
Het noordelijk kustgebied is qua landschapsvorming
een dynamisch geheel. Zeker geldt dat voor de kwelders en het wad. En dan te bedenken dat ooit (vóór de bedijking, die in de 12e / 13e eeuw begon) de mensen in deze regio woonden en werkten in een omgeving die vergelijkbaar was met het huidige kweldergebied.
Eb en vloed en zeker ook stormen en hoog water zorgden natuurlijk voor een nimmer eindigende, altijd waarneembare dynamiek. Maar daarnaast was er ook sprake van veranderingen op de lange termijn. Daarvoor zorgden aanslibbingen, waterlopen die zich continu verlegden, stukken land die weer door het water werden verzwolgen en zo meer.
Vruchtbaaar
Toch was het een aantrekkelijk gebied voor de boeren van de hogere zand- en veengronden: de grond was vruchtbaar en wel zo hoog gelegen dat je op de hogere kwelderwallen (langs de kust en zeeslenken) en de oeverwallen (langs de waterlopen) best kon wonen en je vee kon houden.
Om er te kunnen blijven wonen in periodes dat de zeespiegel steeg, werden de woonplaatsen zo nodig opgehoogd, onder meer met behulp van huisafval en kwelderzoden. Zo ontstonden de huiswierden, die door concentratie vaak uitgroeiden tot dorpswierden.
Dorpen in rijen
Onderwijl vormde zich door aanslibbingen achter de kwelder- en oeverwallen weer nieuw land waar op den duur ook nieuwe woonplaatsen en waar nodig nieuwe woonheuvels ontstonden. Zo schoof in een proces van eeuwen, de kustlijn op in - globaal - noordelijke richting. In bepaalde gebieden, bijvoorbeeld in Noordwest-Groningen is die geschiedenis duidelijk zichtbaar door de ligging van dorpen in rijen die op afstand van elkaar globaal oost- west lopen. Zo zie je daar als het ware de wal Warfhuizen-Houwerzijl, daarboven die tussen Wehe en Vierhuizen, daar boven de wal van Grijssloot en tenslotte die van Hornhuizen-Kloosterburen. De wierden in het noordelijk kustgebied liggen overwegend zo’n 2 tot 6 meter boven NAP. Er zijn uitschieters: de hoogste is Hegebeintum in Noord-Friesland waarvan de top bijna 9 meter boven NAP ligt.
Vormen
De wierdendorpen hebben verschillende vormen wat betreft structuur van wegen en bebouwing. Twee hoofdgroepen zijn te onderscheiden: de radiaire en de rechthoekige vorm. De radiaire soort – het woord zegt het al- heeft de vorm van een rad: rond, met de wegen als de spaken in het rad tussen de bovenste ring (vaak met de eeuwenoude kerk in het midden) en de onderste ring (ook bekend als de ossengang). Niehove en Spijk zijn de mooiste van de radiaire soort. Niehove is vereeuwigd op de bekende schoolplaat van een terp.
Het overgrote deel van de wierden die er nu nog zijn heeft een rechthoekige vorm. Dit geeft meer mogelijkheden voor aanpassing en uitbreiding. Die vorm kan duiden op een jonger verleden. In de loop der tijd nam namelijk de bevolkingsdichtheid in het gebied toe en daarom moest er rationeler met de beschikbare ruimte en de mogelijkheden voor uitbreiding omgesprongen worden. Bij de niet-specifieke wierdendorpen kunnen nog de kloosterdorpen, dijkdorpen kruisdorpen (woningen aan een kruising van wegen) en mengvormen onderscheiden worden.
Lees verder