Het Groninger kustgebied: Het fenomeen Pieterburen
Al zeker sinds eind jaren '60 van de vorige eeuw zijn ondernemers en overheden in de regio Noordwest-Groningen bewust bezig met de toeristisch-recreatieve promotie van het gebied. En er is veel bereikt in die jaren, heel wat attracties zijn op de kaart gezet. Maar toch blijft Pieterburen nog steeds de top als het gaat om de landelijk bekendste toeristische attracties van de regio. Die status dankt het dorp vooral aan het zeehondencentrum, maar ook het wadlopen droeg bij aan landelijke bekendheid.
Hoofdstukken
Toeristische ontwikkeling ten bate van de leefbaarheid
Er wordt – terecht – voor de economische ontwikkeling van Groningen veel heil van toerisme en recreatie verwacht. Heel wat gemeentelijke, provinciale en Europese (stimulerings)-subsidies gaan daarom naar die sector. Zeker geldt dat voor het
Noordwestelijk kustgebied met onder andere de Lauwersmeer. Veel geld en energie is er in de afgelopen jaren al besteed om via gerichte promotie de mensen elders in het land duidelijk te maken hoe mooi het er is en hoe aantrekkelijk om er op vakantie te gaan.
Langzaam maar zeker
En de effecten tot nu toe zijn zeker niet slecht, maar het gaat langzaam. Zo zijn ondernemers, overheden en VVV al sinds 1969 bezig het Lauwersmeergebied landelijk bekend te maken als toeristisch-aantrekkelijke regio; toch achtten beleidsmakers het ten behoeve van de ontwikkeling van het Nationaal Park Lauwersmeer, het dertig jaar later nog nodig - zo staat te lezen in een van de rapporten - dat het gebied landelijk op de kaart gezet werd.
Met andere woorden: er is heel wat ondernomen om het gestelde doel te bereiken. In de loop der jaren heeft Pieterburen de toppositie als bekendst attractie in Noordwest-Groningen in ieder geval altijd behouden.
Pieterburen: het bekendste dorp van de regio
Noem plaatsnamen als Zuurdijk, Leens, Warffum, Usquert, Godlinze, Zijldijk of welk ander dorp ook waar Noord-Groningers wonen – over het algemeen zijn ze onbekend bij de gemiddelde Nederlander. Laat echter de naam Pieterburen vallen, en iedereen in het hele land, van jong tot oud, weet onmiddellijk waar je het over hebt. Dat voor elke Nederlander Pieterburen een begrip is, is in wezen terug te voeren op één fenomeen: de zeehondencrèche (op afstand gevolgd door dat andere fenomeen dat Pieterburen op de kaart zette: wadlopen).
Het zou een interessant onderwerp voor wetenschappelijk onderzoek zijn: hoe kan het gebeuren dat de opvang van dieren een onbetekenend, onbekend dorpje in een tamelijk afgelegen gebied in Nederland doet uitgroeien tot een nationaal begrip; welke processen spelen daarbij een rol. Wij wagen ons hier niet aan een analyse en een verklaring, wij beschrijven slechts een situatie en het ontstaan ervan.
Het dorp Pieterburen
Pieterburen ligt aan de zuidkant van de Oude Dijk (de zeedijk die tot 1717 de zeewerende dijk was). Het is, waarschijnlijk rond 1300 ontstaan in bedijkt land. In zekere zin zou je kunnen zeggen dat het langs de dijk is gebouwd; vandaar ook dat we in Pieterburen, anders dan in de wierdendorpen, lintbebouwing aantreffen; een duidelijk dorpscentrum ontbreekt.
Het dorp is genoemd naar de apostel Petrus, oftewel de heilige Pieter.
Huis ten Dijke
Eeuwenlang werd het wel en wee van het dorp en zijn bewoners voor een groot gedeelte bepaald door de heren van de borg die ten noordwesten van het dorp lag. Van oorsprong was het kleine kasteel (in Groningen
borg genoemd ) een versterkt (steen)huis, gebouwd op een zandplaat. Ongetwijfeld hebben de bewoners in het verre verleden zich ook met zeeroverij beziggehouden. De eigenaren van de borg Huis ten Dijke ook wel 'Dijsterhuis' genoemd, bezaten veel land in Pieterburen, Eenrum en Westernieland en daaraan ontleenden ze onder meer het recht van rechtspraak , de jacht- en de strandrechten en het recht de dominee en de schoolmeester te benoemen.
Na de Franse tijd
Met de omwenteling in ons land in 1795, die gevolgd werd door de zogenaamde Franse tijd, werden de heerlijke rechten afgeschaft en verloren ook de bewoners van het Huis ten Dijke hun invloed. Na de Franse tijd volgde wel, tijdelijk, een gedeeltelijk herstel, maar uiteindelijk moest de landadel (in Groningen ) het loodje leggen en de borgen, die eens in grote getale in de provincie te vinden waren, verdwenen bijna allemaal. Als een van de laatste ook Ten Dijke: het werd in 1902 op afbraak verkocht (voor ƒ 2.475,-- …) toen de laatse bewoner, jonker Gerard Alberda van Menkema, overleden was.
De boerderij van de borg is er nog; ernaast staan restanten van het oude hekwerk. Ook is nog de plek in tact waar eens de borg stond.
Een gotische kerk
De kerk is er ook nog. U vindt het mooie gotische monument halverwege het dorp, direct ten zuiden van de Hoofdstraat (alles wat van belang is in Pieterburen ligt eigenlijk aan of dicht bij de Hoofdstraat). En daar is meteen een stuk geschiedenis van de borg bewaard gebleven. Het fraaie interieur en het orgel werden eens gemaakt in opdracht van de familie Alberda van Dijksterhuis en de herenbank draagt hun wapen; er is zelfs een speciale ingang voor de bewoners van de borg. Maar het meest unieke zijn wel de rouwborden die in de kerk hangen. Die zijn ooit gemaakt ter nagedachtenis aan borgbewoners. Met de omwenteling van 1795 verdwenen veelal de rouwborden van de adel uit de kerken, maar die van Pieterburen werden gered van de vernielzucht van enthousiaste revolutionairen; bovendien dateren enige exemplaren uit de tijd rond 1830 en dat zijn meteen de laatste rouwborden die in de provincie Groningen werden gemaakt.
Domies Toen
Bij de kerk is een bijzondere tuin. Eens was het de tuin van de dominee - in het Gronings: domies toen -, gelegen tussen kerk en pastorie. De pastorie is al lang geleden afgebroken, het tuinhuisje, van steen, staat er nog. Domies Toen is nu een botanische tuin met ondermeer stinzenplanten, die zich ontwikkeld heeft tot een van de attracties van Pieterburen. In het voormalige gebouwtje voor godsdienstonderwijs, naast de tuin, is een theeschenkerij. Een groep vrijwilligers onder leiding van een beroepskracht, verrichten de nodige werkzaamheden om dit alles in stand te houden en, zo mogelijk, verder uit te bouwen.
Maar met dit alles zou Pieterburen niet zo bekend geworden zijn - dat blijkt wel uit de relatieve onbekendheid van Noord-Groninger dorpen die over vergelijkbare cultuurmonumenten beschikken en verder veel fraaier zijn van aanzien dan Pieterburen. Om een landelijk populair dorp te worden, is blijkbaar meer nodig. Wadlopen bijvoorbeeld.
Wadlopen
Het begin
In de strenge winter van 1928/1929 vonden er tochten over het ijs plaats vanaf de dijk achter Hornhuizen naar Schiermonnikoog, zowel te voet als per auto. Landbouwer Luitje Dijkhuis uit Hornhuizen deed er ook aan mee. Diens zoon, Luitje Gerrit Dijkhuis, maakte tochten over het wad in de jaren '50. Mede geïnspireerd door Dijkhuis, ondernam een jonge boer, die eveneens bij de dijk in de gemeente Kloosterburen woonde, Hijlke Dijkstra, in 1954 zo'n tocht over het ijs naar Schiermonnikoog. Later ging hij in Pieterburen wonen en werd daar voorzitter van de commissie Dorpsbelangen. Deze commissie zag het als haar taak de leefbaarheid van het dorp op peil te houden. En het was wel nodig daar zorg aan te besteden, want de leefbaarheid stond - zoals van zoveel kleine Noord-Groninger dorpen –zwaar onder druk: vanwege het wegvallen van werkgelegenheid in de landbouw (als gevolg van de doorgaande mechanisatie) ontvolkten de dorpen.
Hijlke Dijkstra als wadlooporganisator
Dijkstra zag in het wadlopen een recreatie-activiteit die zou kunnen bijdragen aan nieuw leven in zijn dorp. En toen er in 1963 weer een strenge winter was die het mogelijk maakte over het ijs van het wad te lopen, besloot hij weer zo'n tocht te organiseren. Het was een groot succes. Echt bijzonder werd het evenwel toen Dorpsbelangen, onder leiding van Dijkstra, in de zómer van 1963 wadlooptochten ging organiseren. Het bleek een schot in de roos te zijn. Niet alleen bleken velen de sensatie van lopen over de eindeloze uitgestrektheid van het wad, overgeleverd aan de natuur (en een gids), graag te willen beleven. Ook de media stortten zich op dit nieuwe fenomeen. En het wadlopen ontwikkelde zich sinds 1963, langzaam maar zeker tot een populaire bezigheid die eind jaren zestig al vele duizenden per jaar naar Pieterburen deed afreizen. Hijlke Dijkstra was dus in z'n opzet geslaagd.
Er werd een aparte Stichting Wadloopsport opgericht, met Hijlke Dijkstra als directeur; deze had zijn werk op de boerderij opgegeven om die functie te kunnen vervullen. Het organiseren van wadlooptochten was zijn dagelijks werk geworden. Vooral de p.r. en de promotie van zijn stichting nam hij met veel enthousiasme ter hand.
Conflicten
Maar het succes had ook een keerzijde. Dijkstra kreeg met het toenemen van het aantal wadlopers (en van zijn bekendheid, ook landelijk) steeds vaker kritiek te verwerken. Voornaamste verwijt was, dat hij ter wille van de commercie (hij moest er immers nu zijn brood mee verdienen) met te grote groepen het wad op ging en zo levens van mensen in de waagschaal stelde.
Een tijd van conflicten in het wadloopwereldje in Pieterburen brak aan. Dijlstra werd uiteindelijk door zijn opponenten als directeur van de Stichting aan de kant gezet. Hij begon toen een eigen bedrijf (Dijkstra Wadlooptochten). Zo was de wadloopsport uiteengevallen in twee (elkaar vaak beconcurrerende) organisaties. De stichting ging verder onder de naam Stichting Wadloopcentrum. Onderwijl was het wadlopen ter wille van de veiligheid aan strenge regels gebonden. Zo werden er eisen gesteld aan de bekwaamheid van de gidsen en de grootte van de groepen. Dit was mede gebeurd naar aanleiding van enige hachelijke situaties op het wad waarbij groepen wadlopers waren overvallen door onverwacht hoge waterstanden.
In 1994 verscheen het levensverhaal van Hijlke Dijkstra in boekvorm; enige tijd daarna overleed hij.
Impuls: proefdorp van een nieuwe maatschappij
Niet alleen het wadlopen zette Pieterburen in de schijnwerpers van de publiciteit. De pogingen van een aantal bevlogen figuren (uit andere landstreken afkomstig) om in het dorp een alternatieve leefgemeenschap te vestigen, deed weer menige journalist afreizen naar dat wonderlijke dorp, in 'het hoge noorden'.
René Kres
Het begon in 1974 toen René Kres met zijn gezin zich in het dorp vestigde. In het voetspoor van de provo- en kabouter beweging uit de jaren 1960 ijverde hij voor een andere maatschappij en hij had besloten dat het nieuwe tijdperk zou beginnen in Pieterburen. Daar waren immers, vanwege de ontvolking, huizen genoeg te koop (voor weinig geld). Bovendien zat je er ver van de (rand)stedelijke consumptiemaatschappij. Anderen volgden de familie Kres en spoedig had zich een aantal– voor Pieterbuurster begrippen –aparte 'vogels' in het dorp gevestigd. In 1974 werd de stichting Impuls opgericht. De doelstelling was als volgt geformuleerd: De stichting heeft ten doel een impuls te zijn voor het innerlijke en maatschappelijke leven der mensheid.
Als echte 'kabouters' richtten zij een serie kleinschalige bedrijven op, natuurlijk milieu- en mensvriendelijk en, als 't even kon, natuurdynamisch. Zeker ook de tuinen, gelegen bij de alternatief geschilderde huizen, waren een uitbundig toonbeeld van natuurdynamiek.
Door de autochtone bevolking werd het hele gedoe natuurlijk met grote argwaan bekeken. Velen hadden het gevoel dat de 'alternatievelingen' het dorp min of meer overnamen. Niet onbegrijpelijk, als bedacht wordt dat er in 1975 al dertig mensen deel uitmaakten van de leefgemeenschap.
Conflicten
De redding voor autochtoon Pieterburen kwam van de kant van Impuls zelf: onderlinge onenigheid verstoorde het alternatieve samenzijn. Na enige jaren van conflicten, van gebroken huwelijken en van schoolstrijd en andere strijd, was de droom uit. Wat bleef waren enige bedrijfjes waarvan enkele tot bedrijven uitgroeiden. Nog steeds vindt men zodoende in het dorp ondernemingen die hun wortels in de Impulsgroep hebben. Natuurvoedingswinkel De Bongerd is er nog. En lange tijd was de Impulsbakkerij (gespecialiseerd in zuurdesembrood) bekend tot ver buiten de provincie Groningen.
Degenen die zich sinds het begin van de jaren '70 van buitenaf vestigden in het dorp – en dat waren ook nogal wat anderen dan Impuls-groepsleden en aanverwanten - zijn in de loop der jaren met de autochtonen samengegroeid tot een actieve dorpssamenleving. Wel ontstaan er zo nu en dan weer kwesties die de samenleving danig beroeren, maar daarin onderscheidt het dorp zich niet veel van andere dorpen op het Groningerland waar sinds de 60-er jaren Hollanders en andere vreemdelingen zich hebben gemengd met de autochtone bevolking.
De zeehondencrèche van Lenie ’t Hart
Impulsbeweging is al weer vergeten. En wadlooporganisaties zijn ondertussen ook elders ontstaan langs de Waddenkust. Het is toch vooral de zeehondencrèche die Pieterburen tot een begrip heeft gemaakt en die het dorp nog steeds in het nieuws houdt.
Eerst een stukje geschiedenis.
Wie bij Pieterburen een paar kilometer doorrijdt in oostelijke richting, belandt in het dorpje Westernieland. De kerk van dit dorpje staat niet in het midden, maar helemaal aan de rand, aan de kant van Pieterburen – na de kerstvloed van 1717 werd het dorp ten oosten van de kerk herbouwd; vandaar. Op het kerkhof maakt een van de grafstenen duidelijk dat Westernieland ook wat heeft met zeehonden, maar dan op een geheel andere manier: Uit de tekst op de steen van Tjark Visser (overleden in 1871) valt op te maken dat Tjark een zeehondenjager was en dat hij er goed van kon rondkomen. En hij was niet de enige. Nog tot in de jaren 1950 werd er langs de Waddenkust jacht gemaakt op zeehonden, en dat leverde ook toen nog het nodige op: rond de 40 gulden voor een vel en bovendien een flinke premie. Het doden van zeehonden werd beloond omdat de zeehond schadelijk zou zijn voor de visstand.
In de jaren 1960 veranderde dat drastisch: het aantal zeehonden daalde zo sterk dat er een jachtverbod kwam. Niet zozeer trouwens de jacht, maar de vervuiling van het water en de toenemende onrust op het wad (vanwege de toeristen) waren volgens biologen de belangrijkste oorzaak van de achteruitgang van de zeehondenpopulatie.
Lenie 't Hart
Lenie 't Hart-Godlieb was in 1967 in Pieterburen komen wonen als vrouw van het hoofd der Openbare School. Zij zette zich graag in voor het welzijn van dieren en hielp mee met de opvang van zieke zeehonden in Uithuizen – iets wat weinig bekend was, want het gebeurde zonder aan de weg te timmeren. In 1971 ging het roer om: Lenie nam het over. De opvang werd verplaatst naar een vijver in de tuin van de familie 't Hart (die het huis bewoonde naast de openbare lagere school, het huidige onderkomen van het Groninger Landschap, aan de Hoofdstraat). De publiciteit werd niet geschuwd door mevrouw 't Hart, en toen de journalisten de weg naar het Noord-Groninger dorp hadden gevonden, raakte in de jaren zeventig heel Nederland bekend met en vooral vertederd door de zieke zeehondjes die zo liefdevol werden opgevangen en verzorgd in de crèche in Pieterburen.
Met behulp van enige tonnen subsidie werd er eind jaren '70 een speciaal onderkomen voor de zeehonden gebouwd, aan de zuidkant van de Hoofdstraat. Dat trok al gauw, dag in dag uit, mensen uit alle delen van het land. Randstedelingen zagen er blijkbaar niet tegenop om op één dag, met de auto vol kinderen, naar Pieterburen te reizen, de zeehondjes te bekijken (inclusief de aanschaf van een poster en een souverniertje nam dat nog geen drie kwartier in beslag) en vervolgens weer af te reizen naar huis. En ze hadden een fijne dag gehad.
Pieterburen een begrip
Pieterburen was een begrip geworden; het dorp stond nadrukkelijk op de kaart en was een van de toeristische topattracties van Groningen. In het laatste decennium van de vorige eeuw verrees er een groot gebouw waar op een aantrekkelijke wijze kennis genomen kan worden van het wel en wee van de zeehond; daarmee was een bezoek aan de crèche echt de moeite waard geworden.
De geschiedenis gaat verder
De zeehondencrèche bleef in al die jaren een attractie van formaat. Ondanks enige golven van negatieve publiciteit. Bijvoorbeeld in het vroege voorjaar van 2000. Toen verkondigden wetenschappers en het ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij, dat de crèche niet meer nodig was; dat doorgaan met de zeehondenopvang, zoals in Pieterburen gebeurde, eerder nadelig dan voordelig voor de soort was. Een kleine tien jaar later, bleek het gebouw te klein geworden. Met de gemeente De Marne kon Lenie 't Hart het niet eens worden over uitbreiding, vooral niet over de gewenste financiële bijdrage door de gemeente. Lenie dreigde met de zeehonden te vertrekken naar Delfzijl. Lenie vertrok vervolgens een paar jaar later inderdaad uit Pieterburen, maar anders dan rond 2009 dreigde te gebeuren. Er ontstond een conflict tussen de 'zeehondenmoeder', die in 2012 na meningsverschillen over het al of niet helpen van alle zieke zeehonden geen directeur meer was, en de nieuwe directie. Lenie verbrak uiteindelijk alle banden met 'haar' crèche. Die kreeg een nieuwe naam: Zeehondencentrum Pieterburen.
Lees verder