Arnhem toerisme
Al sinds 1900 weten toeristen de stad Arnhem te vinden. Tegenwoordig is het toerisme de belangrijkste bedrijfstak ter wereld. Daar is een lang groeiproces aan vooraf gegaan. Relatief vroeg kwam Arnhem erachter dat er in deze branche winst viel te maken. Immers, het aantrekken van vreemdelingen brengt geld in het laatje, niet alleen bij de typisch toeristische winkels die souvenirs verkopen, maar ook bij dienstverlenende bedrijven die er in de eerste plaats voor de plaatselijke bevolking zijn, zo
Moord en brand schreeuwde het toeristisch bedrijfsleven in Arnhem in 2000. Wat bleek? De schrijvers van Lonely Planet, de meest gerenommeerde reisgids ter wereld, hadden zich gebogen over Nederland. Arnhem kwam er met twee pagina’s zeer bekaaid vanaf. ‘Arnhem is not a compelling place to stay’. Vrij vertaald: Arnhem is nu niet bepaald een plaats die noodt tot verblijf. Jarenlange (bestuurlijke) inspanning om de stad toeristisch aantrekkelijk te maken, neergesabeld in twee pagina’s. Laten we eerlijk zijn: Arnhem staat in toeristisch opzicht inderdaad niet op nummer één in de toptien van Europese droomsteden, maar heeft wel meer te bieden dan Lonely Planet beweert. Arnhem was de luchtigste, de genoeglijkste, de parel van de Veluwezoom, een witte vogel in een nest van groen, en de parkstad. Allemaal loftuitingen die bezoekers door de eeuwen heen wisten te bedenken. De stad heeft altijd reizigers getrokken. Sommige etablissementen waren vermaard tot ver over de grenzen. Het Zwijnshoofd, dat als badhotel adverteerde omdat het zijn gasten badkuipen kon bieden. De Zon (Du Soleil), verder Bellevue, het lustoord voor de zeer welgestelden waar vorstelijke personen verbleven, en het Grand Hotel des Pays Bas, in de Arnhemse volksmond verhaspeld tot Hotel de Pisbak. In 1919 liet het trots weten ‘dat op alle gangen en trappen Smyrnaloopers liggen en aan alle deuren een nieuwe vinding is aangebracht, waardoor het dichtslaan met het daardoor veroorzaakte onaangename lawaai wordt vermeden.’ Die hotels van weleer zijn nu nog slechts herinnering.
De toeristische aantrekkelijkheid van Arnhem bestaat uit twee delen: enerzijds het oorspronkelijk aanbod of wel - met een vakterm - het natuurlijke ‘attractieapparaat’. Anderzijds is er het zogenaamde afgeleide aanbod. Beide komen meestal gecombineerd voor en vormen samen het toeristisch aanbod. Al deze attracties kunnen de aandacht van toeristen trekken en hun komst als het ware uitlokken. De aantrekkingskracht wordt onder andere bepaald door natuurlijke en klimatologische omstandigheden naast sociale en historische factoren. Iedere factor trekt zijn eigen soort toerist. Een historisch geïnteresseerde zal bijvoorbeeld primair naar Arnhem komen vanwege de John Frostbrug of de middeleeuwse restanten in het centrum van de stad. En passant neemt hij een boswandeling door het voorland van de Veluwe mee.
De VVV
Tegenwoordig is het toerisme de belangrijkste bedrijfstak ter wereld. Daar is een lang groeiproces aan vooraf gegaan. Relatief vroeg kwam Arnhem erachter dat er in deze branche winst viel te maken. Immers, het aantrekken van vreemdelingen brengt geld in het laatje, niet alleen bij de typisch toeristische winkels die souvenirs verkopen, maar ook bij dienstverlenende bedrijven die er in de eerste plaats voor de plaatselijke bevolking zijn, zoals fotozaken en het bankwezen. Al in 1886 richtte een aantal vooraanstaande Arnhemmers een Vereeniging voor Vreemdelingenverkeer (VVV) op. Negentien jaar later werd op initiatief van de bankier H. Lamsvelt een organisatie gevormd met de veelzeggende naam ‘Arnhem Vooruit’. Nog in hetzelfde jaar werd besloten tot fusie met de VVV, die weer een jaar later inderdaad een feit werd. De nieuwe vereniging adverteerde met teksten als: ‘De goede gewoonte om jaarlijks eenige tijd vrijaf te nemen, wordt meer en meer algemeen. Tonnen gouds worden door het reislustig publiek gedurende de zomermaanden verteerd. Is het dus niet verklaarbaar dat de VVV door gestadige en oordeelkundige reclame, partijtrekkend van Arnhem’s eenige ligging, het welvaart brengend vreemdelingenverkeer naar deze streken tracht te leiden? Wordt dus lid van de VVV en gij steunt het gemeentebelang.’ De advertentie getuigde van een vooruitziende blik: tussen de eeuwwisseling en de Eerste Wereldoorlog begon het toerisme in Nederland een factor van betekenis te worden, maar ondanks deze ontwikkelingen stonden veel gemeenten niet te trappelen om de plaatselijke verenigingen voor vreemdelingenverkeer financieel te steunen. Eén gemeente dacht daar duidelijk anders over: vanaf 1908 subsidieerde Arnhem de VVV jaarlijks met vijfentwintig gulden. Ter vergelijking: tweede in de ranglijst was Den Haag met vijfhonderd gulden.
In 1913 vierde Nederland dat honderd jaar eerder de onafhankelijkheid hersteld was. Een ‘Plan 1913’ voorzag in een grootse, nationale herdenking. Allerlei instanties en verenigingen die te maken hadden met vreemdelingenverkeer sloegen de handen ineen. Arnhem profiteerde er flink van: de festiviteiten trokken bijna vierendertigduizend Nederlandse en ruim veertigduizend buitenlandse bezoekers. 1913 was toch al een goed jaar voor de stad. Ook het wandeltoerisme zette een reuzenschrede vooruit. Zo werd een wandelroute van honderdvijftig kilometer ontworpen van Amsterdam naar Arnhem, met een volledige routebeschrijving, het geheel gemarkeerd door kleine blauwe bordjes die het landschap niet ontsierden. Het wandelboekje, dat met de bijbehorende kaarten in het volgende jaar verscheen, was binnen enkele dagen uitverkocht. Ook latere grootschalige evenementen als de Indische Tentoonstelling Arnhem (ITA) in 1928, de beeldententoonstellingen in Park Sonsbeek vanaf 1949 en de NATO-Taptoes in de jaren vijftig en zestig trokken veel vreemdelingen naar de stad.
Intussen deed de landelijke overkoepelende organisatie Algemeene Nederlandsche Vereeniging voor Vreemdelingenverkeer allerlei pogingen haar belabberde financiële positie te verbeteren. Door de uitgifte van een propagandazegel probeerde men inkomsten te verkrijgen voor reclame in het buitenland. Hotelgasten met een rekening van meer dan tien gulden werd gevraagd een zegel van tien cent te kopen. Niet iedereen reageerde enthousiast, maar Arnhem gaf blijk van een ruime blik. Verscheidene hotelhouders deden er in 1919 de toezegging dat zij gaarne aan de verkoop zouden meewerken.
Toerisme voor iedereen
Vreemdelingenverkeer was doorgaans, maar zeker vóór de jaren vijftig conjunctuurgevoeliger dan menig andere bedrijfstak. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het toerisme in de crisisjaren na 1930 in zwaar weer terechtkwam. De gemeente Arnhem besloot de subsidie aan de VVV met tien procent te verminderen. Het totale budget van de vereniging bedroeg op dat moment een luttele iets minder dan zevenenzeventighonderd gulden. Daaruit moesten de kosten voor propaganda, de instandhouding van het kantoor en drie werkkrachten worden betaald. Van de laatsten werd bovendien verwacht dat ze het kantoor zeven dagen per week zouden openstellen voor het publiek. Toch tekende zich in die jaren het begin af van de vlucht die het toerisme later zou nemen. Nieuwe manieren om de vakantie te besteden kwamen in zwang. Zo werd kamperen populair. Veel mensen gingen een dagje uit per touringcar. De fiets werd, de misère van de belastingplaatjes ten spijt, een vakantievoertuig. Zie hier het aarzelende begin van het toerisme voor iedereen dat zich na de Tweede Wereldoorlog verder zou ontwikkelen.
Tijdens de jaren 1940-1945 was vreemdelingenverkeer over de grenzen heen uiteraard niet mogelijk. Het binnenlands toerisme werd wel aangemoedigd, maar voorzien van waarschuwingen: ‘Blijf bij voorkeur dicht bij huis’ luidde een VVV-advertentie. Toch nam het aantal vakantiegangers aanvankelijk niet af. Op voorstel van dr.ir. J. Goudriaan, president-directeur van de Nederlandse Spoorwegen, werd in 1942 vanwege de beperkte vervoers- en logiescapaciteiten, de stagnerende voedselvoorziening en de gesloten grenzen zelfs vakantiespreiding ingevoerd. Nederland werd daartoe in drieën verdeeld. Arnhem viel onder Midden-Nederland.
Na de oorlog vatte de Arnhemse VVV haar werk weer op. Menigeen verklaarde de directie voor gek. Het weerwoord: ‘Het vreemdelingenverkeer is voor Arnhem van zo groote betekenis geweest, dat het van stonde af aan een intrinsiek onderdeel van de wederopbouw zal moeten vormen.’ Intussen was de hotellerie in Nederland volledig ontwricht. In bepaalde streken zoals het gebied rond Arnhem waren hotels zelfs geheel verwoest. Oosterbeek telde voor de oorlog bijvoorbeeld twaalfhonderd hotelbedden. Bij de bevrijding waren dat er nog maar honderdvijftig. Enkele jaren later werd een aantal hotels echter met fondsen uit het Marshallplan gerestaureerd of nieuw gebouwd. In totaal investeerde men in Nederland op basis van dit plan ruim zeven miljoen gulden in de toeristische sector. In Arnhem werd hiervan een bedrag van zeven à acht ton uitgetrokken voor vier hotels, waaronder Hotel Haarhuis en Hotel Bosch. Op de vraag waarom men op dit punt naast West-Nederland speciaal Arnhem bij het Marshallplan had betrokken, antwoordde dr. W.L. Groeneveld Meyer, destijds directeur generaal voor de middenstand, dat vooral was uitgezien naar plaatsen met aandacht voor toerisme. En Arnhem was nu eenmaal in dit opzicht een zeer aantrekkelijke stad, aldus Groeneveld. Hoe tegenstrijdig het ook mag klinken, zelfs de Tweede Wereldoorlog leverde en levert Arnhem in toeristisch opzicht het nodige op. De stad had er onder meer met zijn John Frostbrug, waar de Slag om Arnhem het felst had gewoed, een toeristische trekpleister bij.
Attracties
Rond 1950 onstonden her en der in het land verscheidene toeristische attracties. In Kaatsheuvel (Brabant) opende De Efteling haar poorten. Arnhem had al eerder een attractiepunt van formaat gekregen: Burgers’ Dierenpark. Oprichter Johan Burgers besloot in 1922 zijn dieren naar een meer centraal punt dan ’s-Heerenberg te verhuizen. Uit de mogelijke vestigingsplaatsen Arnhem en Nijmegen koos hij uiteindelijk vanwege goede faciliteiten en de bereikbaarheid voor Arnhem. Aan ‘den Schelmsen weg’ kocht hij in 1923 een terrein om er een jaar later Burgers’ Dierenpark te openen. In korte tijd groeide het dierenpark uit tot een volwaardige toeristische attractie, aanleiding voor de burgemeester van Arnhem om Johan Burgers in 1937 tot ereburger van de stad te benoemen. Burgers’ bleef in de loop der jaren vernieuwen: in 1968 werd het safaripark geopend, in 1988 de Bush, gevolgd door de Desert in 1994 en de Ocean in 1999.
De naast Burgers’ gelegen instelling, het Nederlands Openluchtmuseum, heeft een nog langere geschiedenis. In 1912 richtten enkele particulieren onder wie mr. A.J.A.A. baron Van Heemstra, burgemeester van Arnhem, naar het voorbeeld van het Frilandmuseum Sorgenfri te Lyngby bij Kopenhagen een openluchtmuseum op. Volgens hen dreigde door de toenemende industrialisatie en verstedelijking een grote rijkdom aan Nederlandse tradities en regionale verscheidenheid verloren te gaan. De stichters pachtten het landgoed De Waterberg van de gemeente Arnhem. Zes boerderijen en andere gebouwen in de oude stijl van het platteland werden naar het terrein overgebracht en zo opende het Nederlandsch Openluchtmuseum op 13 juli 1918 zijn poorten. Ook deze instelling ging met haar tij mee: in 1999 werden er zowel het vernieuwde Entreepaviljoen als het panoramatheater HollandRama geopend.
Massatoerisme
In de jaren vijftig ontstond het zogenaamde massatoerisme. Ook minder draagkrachtige lieden konden vakantie vieren. Er zijn verschillende oorzaken voor deze groei: openstelling van de landsgrenzen, technologische vooruitgang, toenemende mobiliteit door meer en beter vervoer, verruiming van het wereldbeeld door onder andere de wijd verbreide televisie, afnemende arbeidsduur, en vooral een hogere levensstandaard. Een ander punt van belang was de toename van het aantal vakantiedagen waarvoor hard is gestreden. Ter vergelijking: in 1929 had de gemiddelde werkende twee betaalde vakantiedagen per jaar. In 1956 was dit getal gegroeid tot vijftien om uiteindelijk te gaan naar vier weken in 1971. Ook de vermindering van het aantal werkdagen speelde uiteraard een rol bij de toename van het toerisme. Vanaf 1961 werd binnen een aantal bedrijfstakken de vijfdaagse werkweek ingevoerd. Anno nu is deze regel. De opkomst van het massatoerisme bracht Arnhem echter geen voordeel. Het jaarverslag van de VVV uit 1958 wees erop, dat de toeristische resultaten voor het eerst sinds de oorlog een daling vertoonden. De VVV Arnhem ging niet bij de pakken neerzitten. Ze voerde haar eigen buitenlands beleid, waarbij het accent werd gelegd op Duitsland. Het lukte niet om algehele compensatie te vinden voor de dalende resultaten, maar het hielp wel iets: men sprak van een redelijke benadering van de gunstige cijfers uit 1956.
Parkenstad
Arnhems imago wordt in belangrijke mate bepaald door de parken. In de tijd dat het Openluchtmuseum en het Dierenpark nog in het verre verschiet lagen, waren de parken Klarenbeek en Sonsbeek geliefde trekpleisters. Vanuit toeristisch perspectief vervullen ze echter geen vooraanstaande rol. Ze zijn vooral van belang voor de eigen bevolking. Toch ziet men regelmatig toeristen in de groengebieden, want eenmaal in Arnhem nemen bezoekers van buitenaf vaak een bezoek aan een van de parken mee. Toch zullen ze er niet speciaal voor naar Arnhem afreizen. Voor het Park Sonsbeek zijn er door de jaren heen plannen ontwikkeld met als doel er een toeristische trekpleister van te maken. De meeste verdwenen echter in de bureaula om er nooit meer uit te komen. Het meest vergaande plan leverde aan het begin van de twintigste eeuw mr. C.J. baron Van Tuyll van Serooskerken, raadslid en wethouder benevens de eerste voorzitter van de VVV Arnhem. Hem stond een park voor ogen naar het voorbeeld van Duitse kuuroorden. Zijn plannen werden echter niet gedeeld door de gemeenteraad. De VVV had er begrijpelijkerwijs wel oren naar, mits een voldoende groot deel van het park voor een ieder ongerept toegankelijk zou blijven. Het is er nooit van gekomen. Ook bestuurders uit de twintigste eeuw achtten intensief toeristisch gebruik van het park niet wenselijk. Wel kwamen er de genoemde beeldententoonstellingen.
Arnhem Promotion
In het begin van de jaren tachtig concludeerden de grootste politieke partijen in de gemeenteraad, dat de ‘Arnhem promotion’ versterkt moest worden ter ondersteuning van het streven naar verbetering van de werkgelegenheid. Een afstemming van de activiteiten van de VVV, de gemeentelijke afdelingen voorlichting, economische aangelegenheden en CROS (cultuur, recreatie, samenlevingsopbouw en sport) was noodzakelijk. In 1986 werd de Stichting Arnhem Promotion en Evenementen opgericht. Natuurlijk was de stad al lang vóór de oprichting van dit instituut ‘gepromoot’. Al in 1907 waren immers teksten verschenen als: ‘Arnhem is een schoone stad, wie zijn vlijt wil zien beloonen, ga er heden nog in wonen. Of zoekt tenminste het pad dat hem heenvoert naar die stad.’ ‘Arnhem de genoeglykste’ wordt algemeen als de eerste promotie-slogan genoemd. Reclame voor Arnhem werd zelfs in Nederlands-Indië gemaakt. Corresponderend VVV-lid Straatman roemde daar de stad waar hij maar kon. Arnhem bekendheid geven, de stad aanprijzen om zijn ligging, zijn natuurschoon, bedrijvigheid en vermaak, zoals de Stichting Arnhem Promotion wilde, was dus bepaald niet nieuw en evenmin uniek. Andere steden gingen de stad voor. Wel uniek was de manier van promoten: onder de oprichtingsakte stonden zowel de handtekeningen van gemeentebestuurders als van vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven. Na een moeizame voorbereidingsperiode koos men voor een aanpak waarin overheid, semi-overheid en het bedrijfsleven samen de stad zouden aanprijzen en waar nodig verbeteren. De Stichting maakte een aarzelende start. In de media werd dan ook schamper gesproken over ‘Arnhem Slowmotion’. Thans ligt de Stichting, inmiddels veranderd in Arnhem VVV Plus, op koers met de organisatie van toeristisch aantrekkelijke evenementen als de jaarlijkse kermissen, de Harley Davidsondag en het kampioenschap Living Statues.
Het enthousiasme over het toerisme in Arnhem is in de vorige eeuw lange tijd groot geweest, maar de stad kon die indruk niet vasthouden. Dat komt onder andere omdat Arnhem geen duidelijk toeristisch imago meer heeft, de samenhang in het toeristisch aanbod ontbreekt en de toerist meestal met één doel komt en dan weer direct vertrekt. Dat concludeerden burgemeester en wethouders in een nota uit 1995 onder de titel Toerisme in Arnhem. Alle inspanningen ten spijt profiteerde de stad naar hun oordeel nog niet genoeg van de groei in de sector. Centraal in de nota stond dan ook de vraag hoe Arnhems aantrekkelijkheid versterkt kon worden, zodat bestedingen en werkgelegenheid er in de toeristisch-recreatieve sector zouden groeien. Volgens de bestuurders waren enkele veranderingen nodig. Het aantal ‘combinatiebezoeken’ moest worden vergroot. Dat gold tevens voor de verlenging van de verblijfsduur. Daarnaast moest de relatie tussen de verblijfstoeristen op de Veluwe en de stad Arnhem worden versterkt. Ook het ‘jaarrond binnenlands dagtoerisme’ en het ‘jaarrond kort verblijfstoerisme’ moesten verbeterd. De belangrijkste wegen die daarvoor moesten worden ingeslagen waren volgens de nota profilering en versterking van het toeristisch ‘kernproduct’ van Arnhem, te weten de binnenstad en de trekpleisters Nederlands Openlucht Museum en Burgers’ Zoo, benevens de verbetering van de relatie tussen deze attracties en de binnenstad. Arnhem zou uiteindelijk a compelling place to stay moeten worden…
© 2009 - 2024 Enroute, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Vormen van ToerismeToerisme is big business, het is een wereldwijde, enorme industrie. Om wat duidelijkheid te scheppen in deze enorme stro…
Wat te doen in ArnhemArnhem is de hoofdstad van Gelderland en beroemd vanwege de ‘Slag van Arnhem’. Of je nou een dagje uit gaat, een weekend…
Emmen, van alles wat!Emmen, een prachtige stad vol recreatiemogelijkheden voor jong en oud. Of u nu houdt van fietsen, wandelen, musea, ontsp…
Bronnen en referenties
- Ryan Ver Berkmoes, Jeremy Gray in Lonely Planet Netherlands
Ach lieve tijd, 750 jaar Arnhem en de Arnhemmers
Jan Schipper, 100 jaar VVV: van vreemdelingenverkeer tot toerisme
J.G. Kikkert, Op stap in Nederland vroeger en nu
VVV jaarverslag 1949
W.L.Groeneveld Meyer, ‘’Hotelbouw met Marshallsteun voorlopig voorbij’’, Arnhemse Courant 1953
A.J.J.M. van Hoff e.a., Burgers’ Zoo
H. Mommaas, . van den Heuvel en W. Knulst, Wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid, De vrijetijdsindustrie in stad en land, Een studie naar de markt van belevenissen
VVV-brochure uit 1907