Sarawak: van blaaspijp tot langneus
Het zuidwesten van de Maleisische deelstaat Sarawak, rondom hoofdstad Kuching, is een paradijs voor liefhebbers van natuur. De nationale parken en natuurreservaten zijn goed toegankelijk en bieden een keur aan zeldzame dieren en planten. Hoogtepunt van een vakantie is een riviersafari met verblijf in een Iban-longhouse. Of niet?
“We vlogen naar het kleine vliegveld van
Kuching, over de trage, modderige meanders van de rivier de Sarawak, de moerasgebieden met mangrovebossen en de uitgestrekte wouden die slechts onderbroken werden door af en toe wat geelbruine rotsen. Toen we naar de luchthavenbarakken liepen werd ik op het asfalt voor de eerste keer getroffen door de hitte van de evenaar.” Aldus omschrijft de Britse schrijver
Redmond O’Hanlon in zijn beroemde boek 'Naar het hart van Borneo' zijn kennismaking met
Sarawak in 1983.
Rivieren als wegen
Sinds die tijd is er veel veranderd in de hoofdstad van deze Maleisische deelstaat. Het vliegveld van
Kuching is een moderne luchthaven geworden en de stad telt heel wat meer op toeristen ingestelde hotels en restaurants dan het Holiday Inn, in 1983 de enige plek in de stad waar de schrijver een fatsoenlijke maaltijd-met-cognac-na kon krijgen. Maar wie Sarawak net als O’Hanlon bezoekt voor de natuur en het wildleven, komt zo'n 30 jaar later niet bedrogen uit.
Sarawak is nog altijd dicht bedekt met moeras, mangrove en tropisch regenwoud, waar de bezoeker niet anders dan per boot in kan doordringen. Erg avontuurlijk hoef je er niet voor te zijn. Er zijn diverse goed toegankelijke nationale parken, waar gasten kunnen overnachten, excursies maken en uitgezette wandelroutes volgen. En sinds het
Visit Sarawak Year in 2003 kreeg de toeristische infrastructuur een flinke impuls. Nederlandse reisorganisaties als Djoser verzorgen complete reizen naar dit deel van Maleisië en touroperators ter plaatse bieden goed verzorgde een- en tweedaagse trips in de omgeving van Kuching aan. De ontberingen van O’Hanlon (klamme hitte, onophoudelijke regen en een keur aan agressieve insecten) kun je misschien beter in alle rust en lezend beleven vanuit je luie stoel. Maar voor meer comfortabele jungle-tochten, oog in oog staan met orang utans en orang belanda en overnachten in een
longhouse, wellicht onder een korf met gesnelde koppen, kun je in Sarawak uitstekend terecht.
Professor Anastasia
Wij gaan in
Kuching in zee met Telang Usan Hotel en het bij dit hotel behorende Telang Usan Tour & Travel. Wie niet kiest voor een prijzige internationale keten als Holiday Inn of Hilton, kan goed terecht in dit redelijk geprijsde middenklassehotel, het enige in de stad dat wordt gerund door orang ulu, oorspronkelijke bewoners van
Borneo. De gemeenschappelijke ruimtes zijn mooi gedecoreerd met sieraden, houtsnijwerk en doeken van de
Kenyah-stam. Het reisbureau stelt ons een a-typische gids ter beschikking: een dame van middelbare leeftijd, waar de meeste gidsen doorgaans jong en van de mannelijke kunne zijn. Anastasia is half Iban, half Chinees en zou, mocht die leerstoel bestaan, beslist in aanmerking komen voor het hoogleraarschap in de Sarawak-kunde. Tijdens de drie dagen dat wij met elkaar optrekken, stelt zij ons een schat aan kennis ter hand over de planten, de dieren, het eten, de sociaal-economie en de cultuur van
Sarawak en kookt zij en passant de voortreffelijkste maaltijden voor ons.
Op bezoek bij de orang utan
Ons eerste uitstapje gaat naar Semenggoh, een rehabilitatiecentrum voor
orang utans en andere verweesde dieren. Nu is een centrum waar orang utans worden opgevangen en voorbereid op een zelfstandig leven in de jungle, geen unicum in deze contreien. Alleen al op Borneo zijn er drie (ook in de noordelijke Maleisische deelstaat Sabah en de Indonesische provincie Kalimantan) en de bekendste bevindt zich op Sumatra. Wat Semenggoh voorheeft op andere centra is de ligging, op een afstand van slechts dertig kilometer van
Kuching. Het is tijdens een excursie van een halve dag te bezoeken en derhalve populair voor schoolreisjes vanuit de hoofdstad en tijdens een weekendje
Sarawak voor West-Maleisiërs. Vandaag zijn er slechts enkele westerse toeristen en een groepje schooljongens, gewapend met camera’s en opschrijfboekjes. “Ze worden geacht verslag uit te brengen van dit biologie-uitstapje”, weet Anastasia. In ganzenpas slippen we over de modderige bospaden naar het uitzichtpunt.
Moeder en kind
Op een houten plateau middenin de jungle leegt een verzorger tweemaal per dag een emmer fruit. Succes is niet verzekerd. Het
fruitseizoen is net aangebroken en dan vinden de achttien dieren die momenteel, semi-wild, in het woud rondom het centrum leven, wellicht zelf voldoende voedsel. Het blijft lang stil, ondanks het luide roepen van de verzorger. Iedereen speurt gespannen naar bewegende takken. Dan gonst het rond. Er komt een jonge aap aan geslingerd, al snel gevolgd door een moeder met jong. “Jullie boffen”, glundert Anastasia. De dieren nemen uitgebreid de tijd om het plateau te bereiken en ontwijken elkaar beleefd. Als het moederdier zich via een
liaan heeft laten zakken en met haar lange armen bij het fruit kan, stopt ze zeker vijf bananen in haar bek, nog twee in haar vrije hand en klimt snel weer naar een veilige hoge plaats. Daar worden de bananen vakkundig geschild en snel verorberd. Nog twee afdalingen volgen. Na de maaltijd mag de baby een beetje spelen en tonen hoe goed ze al van takje naar takje kan slingeren. Er gaat een zucht van ontroering door het publiek. De andere
aap is al verzadigd en weer in het bos verdwenen. Enkele minuten later is de voorstelling voorbij en glibberen we terug naar de parkeerplaats.
Lange neus
De orang utan is niet de enige bijzondere aap die je in deze omgeving kunt observeren. In
Nationaal Park Bako, aan de kust ten noordoosten van Kuching, leeft de zeldzame proboscis-aap, ofwel
langneusaap, ofwel orang belanda. Dit dier komt alleen op Borneo voor en geniet er een beschermde status. Bako telt een populatie van zo’n tweehonderd apen. Hun bijnaam, ‘de Nederlander’, danken de dieren aan het beeld dat de inwoners van Borneo van koloniale Hollanders hadden: mensen met een grote neus die rood was van de in ruime hoeveelheden ingenomen jenever. Een fraai compliment! De reis naar Bako, het oudste nationaal park van
Sarawak, is een belevenis op zich. In het vissersdorpje Bako Bazaar stappen we in een kleine speedboot, die ons met de punt in de lucht buitenom over de Zuid-Chinese Zee naar het hoofdkwartier Telok Assam brengt. Als we de baai invaren, zien we links het mangrove-bos, waar de apen zich doorgaans ophouden, op zoek naar voedsel als het bos bij eb droogvalt. Hier loopt het Telok Paku-pad, een wandeling van ongeveer 3,5 kilometer.
'Red Chili'
In plaats van ons eerst te registreren bij de parkstaf, slaan we op de aankomststeiger direct linksaf naar het
wandelpad. “Het is zondag en het wordt druk”, aldus Anastasia. “Hoe meer mensen hier lopen, hoe minder kans je hebt op het zien van apen. Ze zijn nogal schuw.” Dus beginnen we in de rust van deze vroege ochtend, fluisterend met elkaar, aan het Telok Paku-pad. Maar aangezien we bij elke boom, elke struik en elke bloem stoppen en college krijgen over de medicinale en andere werkingen ervan, worden we al snel ingehaald door kleine groepen wandelaars. Gelukkig beschikt onze gids over een uitstekend gevoel voor de nabijheid van dieren. Waar alle anderen doorlopen, buigen wij ineens van het pad af en zien we vanaf een richel boven het mangrove een hele proboscis-familie. We zijn vooral onder de indruk van het mannetje: een aap bijna ter grootte van een gorilla. We zien ze overal om ons heen en Anastasia springt enthousiast heen en weer om ons overal op te wijzen. “Kijk, hij laat ons zijn ‘red chili’ zien”, roept ze, wijzend op het inderdaad nogal nadrukkelijk aanwezige rode geslacht van het volwassen mannetje. Zijn lange
rode neus is echter indrukwekkender. Hiermee toont hij de dames uit zijn groep hoe geslachtsrijp hij is. Via het inmiddels drooggevallen mangrove lopen we terug naar het hoofdkwartier. Direct in de omgeving van Telok Assam gaan diverse paden het park in. Bako telt ruim 30 kilometer goed begaanbaar wandelpad, deels op plankwalks. Veel toeristen blijven hier een of twee nachten slapen in het hostel. Naast de proboscis wordt Bako bevolkt door diverse soorten makaak, herten, wilde varkens, civetkatten en tal van vogelsoorten.
Authentiek?
Het hoogtepunt van ons verblijf in
Sarawak moet het bezoek aan het
Iban-longhouse langs de Lemanak-rivier worden, ruim honderd kilometer ten zuiden van Kuching. We zien er ook een beetje tegenop. Uit het scenario van een dergelijk bezoek, waarover we in onze reisgids en de brochure van de excursie lezen, komt een beeld naar voren van een toeristische attractie, waarbij de bewoners hun cultuur slechts in stand houden voor de toeristen. Ze drinken met de bezoeker zelfgemaakte rijstwijn en rijstwhisky, dansen voor hen en tonen hun kunsten op de blaaspijp en met
hanengevechten. En het ergste komt nog: ze zullen ons vragen mee te dansen en zelf ook iets voor te dragen. Omdat we de kans op het maken van ‘vrienden voor het leven’ (de beloning als je leuk meedoet) niet willen missen, oefenen we van tevoren op de canon-versie van ‘Vader Jacob’ en, voor de kinderen, ‘hoofd-schouders-knie-en-teen’. Onderweg naar de rivier stoppen we bij een winkel om
cadeaus te kopen, die bezoekers geacht worden mee te brengen. We kiezen een doos biscuits, een stapel schoolschriften en een bundel potloden. Anastasia koopt tassen vol foerage voor de maaltijden. Ze heeft de afgelopen dagen regelmatig geïnformeerd wat we graag lusten en ons beloofd vis met citroengras te maken en kip-curry.
Idyllisch
Zodra we, gehuld in zwemvesten, hebben plaats genomen in de longboat die ons naar het
longhouse zal brengen, raken we al iets van onze reserve kwijt. De boot, voorzien van een sterke buitenboordmotor, spuit door het water en voert ons tijdens een anderhalf uur durende tocht steeds dieper de jungle in. Volgens Anastasia boffen we dat het zo vroeg in oktober al flink geregend heeft. Tijdens de droge periode staat het water vaak zo laag dat er onderweg gekluund moet worden. We passeren een longhouse. Hier gaan de grote groepen toeristen doorgaans heen, aldus onze gids, omdat het gastenverblijf hier veel bedden telt. Wij leggen aan bij het tweede, nog een half uur verder. Het
gastenverblijf hier telt slechts achttien bedden. Het is, net als de erachter gebouwde gemeenschapshuizen, een langhuis op palen met voor de slaapverblijven een veranda als dagverblijf. Alles ziet er idyllisch en goed verzorgd uit. Omdat de bewoners van het dorp nog niet terug zijn van hun werk op de rijstvelden en Anastasia gaat koken, krijgen wij opdracht in de rivier te gaan baden. Als Anastasia dat zegt, dan doe je dat, ook al is er een doucheruimte naast de keuken. Dus wij nemen een duik in het heerlijk heldere en frisse water.
Goede wensen
Na het eten wandelen we naar het
longhouse achter het gastenverblijf, waar de leden van de 45 families tellende gemeenschap op ons wachten. Omdat de tuai rumah, het hoofd, nog niet klaar is met baden, leidt Anastasia ons rond. We wandelen onder een korf met
zwartgeblakerde schedels, die als een trofee voor het huis van het hoofd hangt. Anastasia vertelt dat zij, ondanks dat het koppensnellen tot het verleden behoort, hier nooit heeft verteld dat de
Iban-groep waarvan zij afstamt vroeger tot de vijanden van dit dorp behoorden. “Je weet maar nooit”, giechelt ze. We nemen een kijkje in een van de familieverblijven. Het is er aardedonker en dat is ook overdag zo. Slechts een klein venster geeft wat licht. Er hangt een verstikkende walm van het vuurtje waarop de avondmaaltijd is klaargemaakt. “Lang niet iedereen leeft nog zo primitief hoor”, stelt Anastasia ons gerust. Ze wijst op een verblijf waarvan de voordeur net opengaat. Erachter zien we elektrisch licht en het bleke schijnsel van een televisie. Wij verbazen ons erover dat meerdere generaties in één ruimte leven en slapen. Hoe doet een pasgetrouwd stelletje dat? Gaan ze het bos in om samen te zijn? Anastasia lacht hartelijk om ons westers gevoel voor
privacy. “Welnee, ze slapen gewoon bij de rest. Niemand stoort zich eraan.”
Als de tuai rumah zich meldt, begint het avondprogramma. En inderdaad, we drinken wijn en whisky onder het uitspreken van goede wensen en het op de grond werpen van de lege bekers. Er wordt gedanst en wij dansen mee. We doen ons kunstje, overhandigen ons cadeau en zijn, de volgende ochtend, getuige van een hanengevecht en een
blaaspijpdemonstratie. Maar is het gênant? Nee. De
Iban wekken niet de indruk dat ze hun cultuur alleen voor ons in stand houden. Het lijkt er meer op dat ons bezoek aanleiding is voor een gezellige avond, waar ze net zo van genieten als wij. We gaan met de oude, getatoeëerde, mannen op de foto en mogen van dichtbij bekijken hoe zelfs hun keel bedekt is, als teken van dapper krijgerschap. Als wij ons tegen elf uur in ons gastenverblijf terugtrekken, duurt het nog lang voordat de centrale generator wordt uitgeschakeld.