Mongolië, land van de "Eeuwige blauwe lucht"
Mongolië is voor velen misschien niet een reisbestemming waar men snel aan denkt en toch heeft het land van de "Eternal Blue Sky" enorm veel te bieden. De natuurliefhebber vindt er als het ware een cataloog van alle mogelijke landschappen en ook wie authenticiteit in de levenswijze van de lokale bevolking zoekt, komt in Mongolië volop aan zijn trekken. Laten we eens kijken wat er zoal te zien en te beleven valt.
Ulaanbatar: kloosters en paleizen
Een bezoek aan Mongolië zal vaak beginnen in de hoofdstad Ulaanbatar (tenzij u met de Transmongolische trein reist van Moskou naar Peking of omgekeerd). Een typische Sovjetstad qua uiterlijk, maar toch met een aantal interessante te bezoeken punten voor wie wat dieper kijkt.
De eerste hoofdstad van het Mongoolse rijk was Karakorum, onder de grote "khans". Na de instorting van het Mongoolse rijk werd de rol van Karakorum als hoofdstad overgenomen door een soort nomadische hoofdstad, een bewegende nederzetting die men Urga ging noemen. Deze migrerende stad, een karavaan van gers, bewoog zich voortdurend van plaats tot plaats maar naar het einde van de 18de eeuw toe werd de stad uiteindelijk toch op de huidige, vaste plaats gevestigd. De stad kreeg later de naam Ulaanbatar, “de Rode Held”, ter ere van Sukhbaatar, de held van de revolutie van 1921.
De stad biedt een aantal interessante musea die een goede kijk kunnen leveren op de geschiedenis en de fauna en flora van het land, alvorens het land zelf te gaan verkennen. Het historisch museum en het natuurhistorisch museum zijn in die zin wel degelijk een bezoek waard. Ook het zogenaamde Winterpaleis van de laatste Mongoolse koning, de Bogd Khan, zou op het lijstje van elke bezoeker moeten staan. In deze winterresidentie, die gebouwd werd tussen 1893 en 1903, kunnen we de Vredespoort zien alsook de persoonlijke bibliotheek van de laatste Mongoolse koning. Het paleis is de enige overblijvende residentie van de vier die de Bogd Khan tijdens zijn regeerperiode in gebruik had en huist nu een collectie persoonlijke bezittingen van de laatste Mongoolse koning en zijn vrouw. Ook de architectuur gunt een blik op de typische religieuze architectuur van Mongolië.
Een ander voorbeeld van die religieuze architectuur vinden we bij het Gandan-klooster.
Sinds de heerschappij van Kublai Khan in de 13de eeuw werd boeddhisme de staatsgodsdienst van Mongolië. Vanaf de 16de eeuw werd deze “gele” religie heel populair en over heel het land functioneerden kleine, mobiele kloostertjes. In 1838 werd echter het Gandan-klooster gesticht dat later uitgroeide tot het grootste centrum van Mongools boeddhisme.
De eerste tempel van het klooster werd gebouwd op initiatief van de vijfde incarnatie van de Mongoolse “levende boeddha”, Chultem Jigmid Dambijantsan. De tempel werd gebouwd door Mongoolse meesters en werd hoofdzakelijk opgetrokken uit hout en gestampte aarde, wat toen de gewoonte was. Het dak van de tempel werd versierd met gouden platen en aan de muren werden verschillende boeddhistische symbolen aangebracht. In de hoofdtempel van het Gandan-complex stond ooit een 25 meter hoog gouden en bronzen boeddha-beeld dat gemaakt werd in opdracht van de Bogd Khan in 1911. Het beeld werd vernietigd door de Russen in 1937 en het metaal werd naar het toenmalige Leningrad gebracht en tot kogels omgesmolten. In 1996 werd na bijna vijf jaar werken een nieuw beeld ingehuldigd door de Dalai Lama: De Heer die in Alle Richtingen kijkt. Het 25 meter hoge beeld weegt bijna 20 ton, is gemaakt van verguld koper en bedekt met goudbrokaat en meer dan 500 meter zijde. Het beeld bevat bovendien edelstenen, 27 ton medicinale kruiden, 334 soetra’s (religieuze teksten), twee miljoen bundels met mantra’s en in de sokkel een volledige ger inclusief meubilair.
De Gobi-woestijn
Maar uiteraard trekt niemand naar Mongolië voor de hoofdstad Ulaanbatar. Het land is en blijft immers een top-natuurbestemming. Een regio die zeker niet mag gemist worden is de Gobi-woestijn.
De Gobi bedekt bijna een derde van het Mongools grondgebied alsook een stuk van noordoostelijk China. Hoewel genoegzaam bekend als de Gobi-woestijn wordt het gebied maar voor een derde gevormd door de gekende klassieke zandwoestijn. De rest bestaat uit delen steenwoestijn en verschillende soorten woestijnsteppes en bergketens. Voor de Mongolen bestaan er immers meer dan 30 soorten Gobi. In 1975 maakte de Mongoolse overheid van de hele regio een beschermd gebied en in 1991 werd de Gobi-woestijn door de VN bekroond als vierde grootste biosfeerreservaat ter wereld. In totaal bestrijkt de Gobi-woestijn een oppervlakte van circa 1.300.000 km². Van oost naar west is hij circa 1610 km breed en meteen is de Gobi hiermee een van de grootste woestijnen ter wereld. De woestijn ligt volledig op een hooglandplateau met een hoogte van 910 tot 1.520 m. De rivier de Kerulen is de grootste permanente waterbron in de Gobi. Daarnaast zijn er diverse intermitterende stromen die uitmonden in kleine zoutmeren of verdwijnen in het zand. Bijna alle aarde is uit het gebied verdwenen dankzij noordwestelijke winden; deze grond is neergedaald in Noord-Centraal China als löss.
Op een aantal plaatsen in die woestijn vinden we lange duinenketens die gekend zijn omwille van de "zingende duinen". Het fenomeen van de “singing sand dunes” is iets wat in een 35-tal verschillende woestijnen ter wereld voorkomt. Op geregelde tijdstippen laten sommige duinen een vrij luid geronk horen van een lage frequentie dat soms wel 15 minuten kan aanhouden en tot op 10 km afstand kan gehoord worden. Een aantal duinen vertonen dit fenomeen elke dag.
Marco Polo schreef het geluid van de “zingende duinen” toe aan boosaardige woestijngeesten en schreef dat het geluid op sommige momenten de lucht vulde met de muziek van allerlei verschillende instrumenten, met het geluid van trommels en het kletteren van wapens.
Het verschijnsel wordt veroorzaakt door los zand dat door de wind aan de toppen van de duinen wordt opgehoopt tot de balans verbroken wordt en het zand in een lawine naar beneden glijdt. De wrijving en de onderlinge botsingen van de zandkorrels tegen elkaar (zo’n 100 keren per seconde) veroorzaken golven op de oppervlakte van de onderliggende zandlagen die als een soort klankbord dienstdoen. Dit resulteert op zijn beurt in een zoemend en/of ronkend geluid dat soms doet denken aan snelle drums of aan een klein propellervliegtuigje. Opdat het geluid zou optreden dient het zand wel droog genoeg te zijn en bij kleinere duinen moet het zand ook warm zijn en dient het windstil te zijn. Het geluid kan soms tot bijna 105 decibel halen (vergelijkbaar met een walkman op het hoogste volume).
Jurassic Park ?
Een groot deel van de Gobi-regio werd ooit ingenomen door een binnenzee die later uitdroogde en door erosie werd vervormd. In de loop der eonen leefden hier dan ook allerhande verschillende land- en zeewezens. In 1922 vond de Amerikaanse paleontoloog Roy Chapman Andrews een nest gefossiliseerde dino-eieren en twee bijna volledige dinosaurusskeletten, wat de plaats van onschatbare historische / paleontologische waarde maakt.
Begin jaren 90 trok een nieuw team Amerikaanse wetenschappers van het Amerikaans Natuurhistorisch Museum samen met Mongoolse collega’s naar de Flaming Cliffs (Bayanzag) om er op zoek te gaan naar nog meer materiaal dat ons beeld van het dinosaurustijdperk kan verscherpen. De nieuwe expeditie vond tot nog toe verschillende dinosauriërs, reptielen en zoogdieren in een staat van bewaring die nog nooit werd gezien. De skeletten en schedels die gevonden werden, zijn vaak volledig of bijna volledig, in tegenstelling tot de fragmenten die gewoonlijk elders gevonden worden.
Het zoeken naar fossielen in de Gobi is volgens lokale wetenschappers veel gemakkelijker dan elders. Vele dinosaurussen raakten bedolven onder het zand door enorme zandstormen, en die zandlagen werden door samendrukking omgevormd tot zandsteen. Door erosie verdwijnen af en toe stukken uit deze lagen zandsteen en komen nieuwe fossielen boven. Op het juiste moment op de juiste plaats aankomen leidt in de Gobi dan ook tot ontdekkingen van fossielen die soms zelfs gewoon aan de oppervlakte liggen.
De Gobi is dan ook een paradijs voor paleontologen. Na erosie komen soms bijna volledige skeletten te voorschijn van dieren die voordien alleen gekend waren na tijdrovende reconstructies met verschillende stukjes bot en losse beenderen. Skeletten die nog niet zo lang bloot zijn komen te liggen, lijken soms meer op een recent karkas dan op een 80 miljoen jaar oud fossiel.
De "Flaming Cliffs" van Bayanzag
Eén van de beste plaatsen om op zoek te gaan naar fossielen zijn de "Flaming Cliffs". De naam “Flaming Cliffs” is er zeker niet gestolen: de steile rotsklippen kleuren bij het licht van de ondergaande zon een vlammend rood en geven het geheel een onaards zicht. In het Mongools wordt de plaats Bayanzag genoemd, wat betekent “rijk aan Saxaul-struiken”. In de buurt vinden we immers een gebied vol Saxaul-struiken, een vreemdsoortige boomstruik, die erin slaagt water te vinden op uiterst droge plaatsen en zelfs niet terugschrikt voor zout water.
De klippen en rotsformaties van Bayanzag vormen een bizar landschap te midden van een uitgestrekte woestijnvlakte en zijn dan ook een plek die uitnodigt tot het maken van een of meerdere wandelingen.
Verborgen kloosters
Wie iets verder noordwaarts reist, komt ergens in die steenwoestijn uit bij Ongiin Khiid. Hier vinden we de ruïnes terug van twee voormalige kloosters (khiid), het Barlim Khiid, op de noordelijke oever van de Ongiin Gol-rivier, en het Khutagt Khiid op de zuidelijke oever. De twee samen worden meestal aangeduid als het complex van Ongiin Khiid, ooit een van de grootste kloostercomplexen van het land, met meer dan 2000 inwonende monniken. Het kloostercomplex werd in de jaren 30 van de vorige eeuw vernietigd door de door de Russen gesteunde Mongoolse communisten en de ruïnes vormen vandaag een etherische plaats aan de oevers van de Ongi-rivierbedding. Ook hier kan een wandeling in de omgeving leuk zijn. Eventueel kan een bezoekje gebracht worden aan het kleine kloostertje dat er nu opnieuw actief is. 's Morgens kan er vaak een klein ritueel meegemaakt worden waarbij de jonge monnikjes zingen en bidden.
Nog iets meer naar het noorden rijdend komen we bij het Tuvhun-klooster dat hoog in de bergen als het ware de wacht houdt over de Orkhon vallei. Het klooster is recent heropgebouwd maar werd oorspronkelijk gesticht door Zanabazar (eerste koning-levende boeddha van Mongolië – hoofd van de Tibetaans-Mongoolse geloofsgemeenschap) in 1653. Hij woonde, werkte en mediteerde er bijna 30 jaar. In de loop der tijd ontstonden verschillende bedevaartsplaatsen rondom het klooster, en ook vandaag is het voor veel Mongoliërs een geliefkoosde bedevaartsstek.
Meren en vulkaankraters
Na de verkenning van woestijn komt nu de steppe aan de beurt. Onderweg naar het Centraal-Mongoolse gebied van Terhiin Tsagaan komt de reiziger voorbij Tsetserleg, een provinciestadje. Dit soort stadjes geeft meestal een ietwat desolate indruk en heeft vaak meer de aanblik van een “tijdelijke” vestiging van nomaden dan van een echte stad of nederzetting. Toch is het altijd boeiend om te zien hoe de sedentaire Mongoliërs buiten de hoofdstad vandaag de dag nog steeds leven.
U kan verder reizen tot bij het Terhiin Tsagaan-meer, gelegen aan de uitgedoofde Horgo-vulkaan. Het hele gebied maakt deel uit van het bijna 80.000 ha grote Horgo-Terhiin Tsagaan Nuur Nationaal Park en is nog grotendeels onontdekt door toerisme. Het bekken waarin het “Grote Witte Meer” ligt, ontstond millennia geleden door lavastromen uit de omringende vulkaankraters die vandaag de dag allemaal uitgedoofd zijn. Het meer ligt op een hoogte van iets meer dan 2000 meter en is in de zomermaanden een geliefkoosde plek voor nomaden om er met hun dieren neer te strijken. In de loop van de dag tovert het zonlicht telkens een nieuwe kleur op het wateroppervlak van het meer. De omringende steppe wordt er doorspekt met stroken naaldbos en het geheel vormt één van de mooiste meergebieden van het land. Een absolute aanrader.
Karakorum, de oude Mongoolse hoofdstad
Het historische hart van het huidige Mongolië wordt gevormd door de resten van de oude Mongoolse hoofdstad Karakorum en het Erdene Zuu klooster. De stad en het klooster zijn terug te vinden in de Orkhon vallei in Centraal-Mongolië maar reeds lang vóór de stichting van Karakorum was de Orkhon vallei reeds het politieke centrum van verschillende nomadische stammen: de Turken, de Kitan en de Oeigoeren vestigden allemaal hun hoofdstad in deze vallei. Wie immers controle had over deze vallei, controleerde het rijk.
De plaats Karakorum moet omstreeks 750 n.C. ontstaan zijn en heette toen Ordoe-Balik. Het was in die tijd een onaanzienlijke nederzetting van de Oeigoeren tot Djengis Khan in 1220 besloot er zijn hoofdstad van te maken. Karakorum was dus aanvankelijk een soort administratief centrum en handelscentrum op een strategisch knooppunt van handelsroutes in Centraal-Azië. Tijdens de regering van zijn opvolger Ögodei Khan (1229 - 1241) groeide Karakorum uit tot een echte stad met stadswallen, tempels, markten, regeringsgebouwen en een paleis dat binnen een aparte, grote, ommuurde binnenhof stond. Volgens ooggetuigenverslagen was het paleis prachtig. Het was gebouwd als een kathedraal, met een lang middenschip dat door rijen palen gescheiden was van zijbeuken. Als de khan audiëntie hield, troonde hij op een hoog podium aan de noordzijde van het schip.
De stad was op een kunstmatige heuvel gebouwd, omringd door een ca. 7 km lange, lage, aarden wal en had vier poorten. Elk van die poorten had een eigen soort markt. Aan de westpoort werden schapen en geiten verkocht, terwijl aan de oostpoort graan en tarwe werd verhandeld. Bij de zuidelijke poort wisselden ossen en wagens van eigenaar en bij de noordelijke poort bevond zich de paardenmarkt.
Het paleis van de khan lag buiten de stad en was omgeven door een hoge muur. Buiten de muren stond eveneens een enorme cluster van gers die de stad een unieke, indrukwekkende aanblik gaf.
Karakorum was verdeeld in twee delen. In het moslim-gedeelte (Saracenen genoemd) bevonden zich verschillende markten en verzamelden de Tartaren en de ambassadeurs die naar het hof wilden. In het andere gedeelte leefden de Chinezen, welke allemaal handwerklieden waren. In de stad lagen ook paleizen voor de secretarissen van het hof, 12 boeddhistische tempels, 2 moskeeën en 1 christelijke kerk.
De stad maakte een diepe indruk op vele reizigers die erover berichtten in hun geschriften. Onder meer een “drankautomaat” viel op bij het paleis van de Khan. Omdat de Khan het ongepast vond om huiden gevuld met melk of andere dranken zijn paleis binnen te laten brengen, liet hij een grote zilveren boom vervaardigen die bij de ingang van zijn paleis werd geplaatst. In de stam van de boom waren vier leidingen aangebracht die naar de kruin van de boom voerden en vanuit de takken drank konden spuiten (wijn, koemis (gegiste merrie-melk), mede (honingwater), terrasine (rijstbier)). Onder de boom stonden vier zilveren vaten waarin de drank werd opgevangen. Vanuit die vaten werden de gasten bediend. In de kruin van de boom stond een engel met een bazuin. Onder de boom was een kelder van waaruit een bediende de dranktoevoer regelde en via een dunne leiding lucht kon blazen in de bazuin wanneer de reservoirs opnieuw dienden gevuld te worden. De boom had vele zilveren takken met zilveren blaadjes en zilveren vruchten.
Tot 1268 regeerde de Khan vanuit Karakorum het onmetelijke rijk. In dat jaar besliste Kublai Khan (1260 - 1294) de Mongoolse hoofdstad te verplaatsen naar Dadu (Tai-du) (Khanbalik) (het huidige Beijing).
Na de verdrijving van de Mongoolse Yuan-dynastie uit China in 1368 (door de Ming) resideerden de khans weer in Karakorum. In 1388 werd Karakorum echter door Chinese troepen van de Ming-dynastie verwoest. Een deel van wat overbleef werd later gebruikt voor de bouw van het Erdene Zuu-klooster.
Aan het einde van de 19de eeuw werden de restanten van het oude Karakorum opnieuw ontdekt en worden vandaag de dag Har Horin genoemd.
In 1948-1949 werden delen van de stad en het paleis van de Khan opgegraven en sinds 2000 zijn er opnieuw archeologische opgravingen aan de gang.
Erdene Zuu, het "klooster van de honderd schatten"
Te midden van de Orkhon-vallei vinden we het Erdene Zuu klooster, wat zeker een bezoek waard is. Het klooster dateert van de 16de eeuw en was toen het eerste boeddhistische klooster van Mongolië. Sinds 1990 wordt het opnieuw als actief klooster gebruikt.
Met de bouw van het klooster werd begonnen in 1586 door Abtai Khan, maar pas 300 jaar later raakte het bouwwerk volledig af. Er waren tussen de 60 à 100 tempels binnen het complex en ongeveer 300 gers binnen de muren. Op het hoogtepunt telde het kloostercomplex ongeveer 1000 inwonende monniken. Net als Karakorum werd ook het klooster verlaten en later verwoest door de Mantsjoes. Een deel werd in de 19de eeuw heropgebouwd, maar in de jaren 1930, toen de Russen grote schoonmaak kwamen houden, werden de resterende tempels van het complex vernield en een onbekend aantal monniken gedood of naar Siberië gedeporteerd.
Ondanks deze “zuiveringsperiode” bleef toch een verrassend groot aantal standbeelden, tsam-maskers en schilderijen bewaard, vermoedelijk door toedoen van een aantal sympathiserende officieren. Al deze kunstwerken werden begraven in de bergen of verstopt bij lokale streekbewoners.
Het klooster bleef gesloten tot 1965 en werd toen heropend als museum, echter niet als actief klooster. Pas na het verdwijnen van het communisme in 1990 werd de religieuze vrijheid in Mongolië opnieuw gerestaureerd en kon het Erdene Zuu-klooster opnieuw een actief klooster worden.
Vandaag de dag zijn nog drie tempels te zien. Ze zijn volledig door muren omwald waarop 108 stoepa’s werden aangebracht. Bezoekers kunnen er de monniken aanschouwen in hun dagelijkse bezigheden en soms hun gezongen gebeden beluisteren tijdens een ochtendceremonie. Buiten de kloostermuren kan een kijkje genomen worden bij de Turtle Stone, één van de vier hoekstenen van de oude stad Karakorum. Ze werden alle in de vorm van een schildpad gebeeldhouwd omdat de schilpad symbool is voor een lang leven. Slechts 1 van de 4 stenen is nog bewaard gebleven.
Wilde paarden
Een ander stukje Mongoolse natuur kan gevonden worden op een boogscheut van Ulaanbatar, met name in het Hustai nationaal park. Hier kan de natuurliefhebber op zoek naar de wilde Przewalski-paarden.
De tamme huispaarden die we vandaag kennen, stammen af van verschillende soorten wilde voorouders. Enkele daarvan, de bostarpan en de steppetarpan stierven bijvoorbeeld rond het einde van de 19de eeuw uit. Nu bestaat er nog slechts één van die wilde voorouders van de paarden: het Przewalski-paard. De paarden zijn genoemd naar kolonel Nicolai Przewalski die de soort herontdekte in 1878. De Mongolen noemen ze genoegzaam Takhi. Ook deze laatste soort in het wild levende paarden ontsnapte op een haar na aan uitsterving. In de loop der tijden verloren ze immers meer en meer natuurlijk biotoopgebied aan de talrijker wordende nomaden en bovendien werden ze fel bejaagd door de Kazakken. In het begin van de jaren 1990 werd in het Hustai Nationaal Park gestart met een herintroductieproject van de nagenoeg verdwenen Takhi-paarden. Ondertussen leven er in het park reeds meer dan 150 Takhi-paarden. Bezoekers kunnen er onder leiding van lokale gidsen tochten maken in het park, te voet of per jeep, en zo op zoek gaan naar kuddes van de Takhi-paarden. Een ontmoeting met deze dieren is altijd wel een belevenis en dankzij een steeds groeiend aantal Takhi paarden is sinds een aantal jaren de kans op zo'n ontmoeting heel reëel.