Geschiedenis van Curacao
Als onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden is Curaçao sterk verbonden met Nederland. Dit geldt niet alleen in politiek of staatsrechtelijk opzicht, maar ook vanuit de geschiedenis heeft het eiland veel met Nederland te maken gehad: zowel in positieve als negatieve zin. Tegenwoordig is het als vakantiebestemming steeds meer in trek en emigreren er met enige regelmaat Nederlanders naar toe om te genieten van alles wat het eiland te bieden heeft.
Ontdekking van Curaçao
Het eiland werd voor het eerst in kaart gebracht in de 15e eeuw. In deze periode werd een groot deel van het Caribische gebied in kaart gebracht door
Alonso de Ojeda, samen met
Amerigo Vespucci, in 1499. Op dit eiland troffen zij een grote natuurlijke haven aan, en een aantal kleine nederzettingen van
Caiquetos indianen. Deze indianen stamden af van de
Arawak indianen, die in een grote noordwaartse trek richting Canada, zo’n 6000 jaar geleden het eiland betrokken. De nederzettingen die Alonso de Ojeda aantrof waren vaak niet groter dan zo’n 50 man en lagen voornamelijk in de buurt van de vele baaien aan de zuidkust, in totaal was de populatie op het gehele eiland zo’n 2000 man. Ze leefden onder andere van de visserij, cassave, de jacht en de handel met andere indianen uit het Caribische gebied.
Spaanse bezetting
Nadat Alonso de Ojeda terugkwam in Spanje, werd het eiland langzaamaan steeds meer bevolkt door Spanjaarden. De Caquetos indianen werden ondertussen bijna allemaal als slaaf weggevoerd naar
Hispaniola. Hierdoor hoefden de Spanjaarden zich ook niet bedreigd te voelen door de inheemse bevolking, waardoor zij konden beginnen met het aanleggen van boerderijen voor voedselvoorziening en het invoeren van vee. Op deze manier werden er paarden, runderen, schapen, geiten en varkens op het eiland geïntroduceerd, samen met diverse uitheemse planten. Toen echter op het eiland te weinig goud gevonden kon worden, en de zoetwatervoorraad onvoldoende bleek om de landbouw draaiend te houden, werd het eiland bijna geheel verlaten. In het Spaans werd dit dan ook een “
Isla inûtil” genoemd, een nutteloos eiland.
De Indiaanse bevolking kon zich hierdoor wel weer herstellen. Er vond niet alleen een natuurlijke bevolkingsgroei plaats, maar er kwamen ook indianen vanuit andere eilanden richting Curaçao en enkele weggevoerde of gevluchte Caiquetos indianen konden weer terugkeren.
Bezetting door de WIC
De in 1921 opgerichte
West-Indische Compagnie, de
WIC, wilde in 1934 Curaçao veroveren op de Spanjaarden. Tegen deze tijd bedroeg het aantal indianen weer 400, maar waren er nog slechts rond de dertig Spanjaarden op het eiland. Met 400 man wist
Johan van Walbeeck binnen drie weken de strijd te winnen, al leek het meer op een verkenningstocht dan een daadwerkelijke oorlog tegen de weinige lichtbewapende vijanden. Het belang van het eiland lag voor de WIC vooral in de zoutpannen, die het dure
zout konden leveren voor het zulten van vis. Hoewel de daadwerkelijke hoeveelheid zout op het eiland tegenviel, besloot de WIC het eiland toch te houden en te versterken met een aantal forten, om het als een marinebasis te gebruiken voor de kaapvaart tegen de Spanjaarden. Aangezien van Walbeeck vreesde dat de indianen de Spanjaarden prefereerden boven de Nederlanders, liet hij het grootste gedeelte deporteren. Van de overgebleven indianen vluchtte nog eens een gedeelte, waardoor het totale aantal slechts rond de vijftig lag rond 1635.
De eerste jaren van de Nederlandse bezetting van Curacao waren de leefomstandigheden voor de soldaten van de WIC zeer slecht. Men was nog steeds voor een groot deel afhankelijk van import uit Europa voor voedsel en bouwmaterialen, woonde in tenten en de soldaten waren zwaar gedemotiveerd door de bouwwerkzaamheden aan het eerste fort: hier waren zij namelijk niet voor aangenomen. Hoewel muiterij deze eerste jaren op de loer lag, werd dit voorkomen door onder andere drankrantsoenen te verhogen.
De overgebleven en gevluchte indianen waren echter niet tevreden met de Nederlandse bezetting, wat resulteerde in verkenningen van deze indianen voor de Spanjaarden. Op deze manier wilde Spanje voldoende informatie vergaren over de Nederlandse fortificaties om uiteindelijk het eiland met een kleine vloot terug te winnen. Hoewel deze expeditie wel werd opgezet, zorgde een storm ervoor dat de vloot niet aankwam in Curaçao, waardoor de WIC het eiland in bezit kon houden. Brazilië, waar de WIC ook een groot aantal bezittingen had, werd echter wel verloren aan de Portugezen, waardoor het belang van Curaçao steeds groter werd voor de WIC. Vanaf 1665 werd het eiland het centrum voor de
slavenhandel van de WIC, hier werden de
slaven uit West-Afrika tijdelijk ondergebracht om ze na de lange reis aan te laten sterken. Het duurde niet lang voordat Curaçao de grootste slavenmarkt had van de regio, mede dankzij de lage prijzen waartegen de WIC de slaven verhandelden. Enkele slaven bleven echter ook op Curaçao, om hier tewerkgesteld te worden op de plantages die het eiland van voedsel moesten voorzien. In deze slaventijd ontstond ook het
Papiamento: een mengtaal uit het Portugees, Nederlands en enkele Afrikaanse talen, die gebruikt werd tussen slaven onderling. Diverse Joodse families waren na de val van Brazilië ook naar Curaçao gevlucht, later aangevuld door andere joden uit de regio op de vlucht voor de Spaanse Inquisitie.
In de 17e eeuw werd Curaçao door de handel een van de rijkste eilanden in de regio. Dit zorgde naast welvaart, ook voor problemen. De Franse Kaapvaarder
Jacques Cassard probeerde bijvoorbeeld het eiland in handen te krijgen, echter liet deze zich uiteindelijk afkopen. In het de Caribische regio werd de Franse en Engelse invloed echter steeds sterker en in de 18e eeuw begon het belang en de welvaart van Curaçao hierdoor langzaam af te nemen. De WIC had zelf ook veel financiële problemen, waardoor het bedrijf uiteindelijk in 1791 failliet werd verklaard. Het resultaat was dat Curaçao nu in handen van de overheid overging en een
Nederlandse kolonie werd. Hiermee werd het deel van het
Koninkrijk der Nederlanden.
Nederlandse kolonie
In 1795 leidde de slechte behandeling van slaven uiteindelijk tot een opstand, geleid door de slaaf
Tula van de
plantage Knip. Op 17 augustus weigerde hij, samen met veertig andere slaven, te gaan werken vanwege de onmenselijke omstandigheden waarin zij verkeerden. Vanuit hier begon een opstand, die zich uitbreidde over het eiland. Uiteindelijk lukte het om wapens buit te maken en een hoop andere slaven te bevrijden, het totale aantal opstandelingen bedroeg uiteindelijk 1000 man. De opstand werd echter na korte tijd al neergeslagen door de regering, waarbij zo’n 100 slaven de dood vonden. Tula zou uiteindelijk levend geradbraakt en onthoofd worden, een andere leider moest hierbij toekijken om uiteindelijk dezelfde straf te ontvangen. Hun lichamen werden de zee in gegooid en hun hoofden als voorbeeld tentoongesteld. Toch hadden zij bereikt dat de omstandigheden voor de slaven beter werden, uit vrees voor meer opstanden. Door jarenlang Nederlands onderwijs, wordt Tula nu pas langzaamaan als held gezien. De verhoudingen kloppen echter nog steeds niet: een groot beeld van
Peter Stuyvesant, die de slavenhandel op Curaçao mogelijk maakte, siert de binnenstad terwijl Tula geëerd wordt met een klein beeldje langs de kust.
In 1800 zou Curaçao korte tijd door de Engelsen bezet worden, in 1803 werden deze echter door de lokale bevolking weer verdreven. Dit verlies lieten de Engelsen niet over hun heengaan, en in 1807 werd het eiland opnieuw Engels. Vanaf 1816 zou het pas weer Nederlands worden, het
verdrag van Parijs uit 1815 voorzag hierin om de zeeslagen in de regio tot een einde te brengen. Vijftien jaar later zouden de Engelsen de internationale handel in slaven verbieden, wat ertoe leidde dat de handel in Curaçao sterk afnam. Het duurde echter nog tot 1863 voordat de slavernij op het eiland werd afgeschaft met als resultaat dat de economie, die volledig op slavernij en slavenarbeid leunde, instortte. Veel slaven uit Curaçao vertrokken naar Zuid-Amerika om daar op de grote plantages te werken, voor de overigen waren de leefomstandigheden zeer slecht. In deze periode bestond de lokale bevolking al uit een mix van indianen, vrije kleurlingen en joden. De indiaanse bevolking was volledig in deze mix opgegaan en bestond feitelijk niet meer.
Een grote olievondst voor de kust van Venezuela zou de economie eindelijk weer doen opleven.
Shell legde in 1914 een
olieraffinaderij aan op het eiland, om als centrum te dienen voor de raffinage van de ruwe olie uit Venezuela. Hierdoor ging de werkgelegenheid op het eiland sterk omhoog en kwam er een immigratie naar Curaçao op gang, zelfs vanuit Azië kwam men om hier te kunnen werken. Gedurende de Tweede Wereldoorlog was het ook vanwege deze raffinaderij dat Curaçao van groot strategisch belang was, een
Amerikaanse legerbasis bij
Waterfort verdedigde deze positie en zorgde ervoor dat het een belangrijk bevoorradingspunt werd voor geallieerde troepen.
Politieke autonomie
Het einde van de Tweede Wereldoorlog wakkerde het verlangen voor onafhankelijkheid van Nederland weer op, in 1954 resulteerde dit in politieke autonomie. Dit loste echter nog niet alle problemen op, de rijkdom van de raffinaderij kwam namelijk vooral terecht bij Nederlanders en buitenlanders en niet bij de lokale bevolking, die ontvingen zeer lage lonen. Daarnaast was de politiek in Curaçao nog steeds voor voornamelijk blanken voorbehouden. Dit alles leidde uiteindelijk tot een opstand bij de Shell raffinaderij in 1969. Vakbondsleider
Wilson Godett werd tijdens een mars naar de binnenstad beschoten, de rellen die daarop volgde zorgden ervoor dat de binnenstad in lichterlaaie kwam te staan. Pas na het overvliegen van
Nederlandse mariniers werd de orde weer hersteld. De regering kwam echter niet meer weg met het koloniale gedrag en de overheid werd in snel tempo gevuld met Antillianen. Wilson Godett heeft hierdoor zelfs nog een politieke functie kunnen vervullen. De jaren tachtig zagen het vertrek van Shell, de raffinaderij werd verkocht aan de overheid en tegenwoordig verhuurd aan het Venezolaanse
PDVSA.
Huidige situatie
De huidige discussie rondom de raffinaderij wordt gekenmerkt door een aantal problemen. De milieuvervuiling die Shell bijvoorbeeld heeft achtergelaten is enorm. Het zogenaamde
asfaltmeer is hier nog een zichtbaar overblijfsel van. Daarnaast is de raffinaderij in de huidige staat nog steeds een grote vervuiler, maar moderniseren is zeer kostbaar. Het sluiten van de raffinaderij zou echter een groot gedeelte van de bevolking werkloos maken, schattingen van de lokale bevolking gaan uit van een uiteindelijk verlies van 1/3 van de werkgelegenheid van het gehele eiland.
Ondanks de roerige geschiedenis van het eiland is het tegenwoordig steeds meer gericht op het toerisme, steeds meer resorts worden ontwikkeld. Het warme weer, de vele mooie stranden, prachtige koralen en de binnenstad van
Willemstad (die op de
UNESCO werelderfgoedlijst staat) zorgen ervoor dat een vakantie op dit eiland een onvergetelijke ervaring is.